Peeters

8. Fundering en vloeren


169
170
171
172
173
176
177
178
179
180
Noten
1.Ad van Drunen, 'De Moriaan en De Roodenburgh', Boschboombladeren /17, juli 1975, 3-38, in het bijzonder p. 10. Ter vergelijking (p. 9-10): de oudste keldervloer van het huis De Moriaan aan de Markt, tussen ± 1225 en ± 1250 te dateren, ligt op ± 4.30 m + N.A.P., hetgeen aan de achterzijde, de Dieze-kant, de hoogte van het maaiveld geweest kan zijn. Het maaiveld van de vroeg 13de-eeuwse stadsmuur bij de Kruisstraat was oorspronkelijk 3,35 m + N.A.P. Opmetingstekening Jos van der Vaart, 1957, gereproduceerd op p. 12 van C.J. Gudde, 's-Hertogenbosch geschiedenis van vesting en forten, 's-Hertogenbosch 1974.
2.Over funderingsmethoden: hans erich kubach, 'Verborgene Architektur. Über das Verhältnis von Fundament und Bauwerk am Beispiel des Speyerer Domes', Beiträge zur Rheinischen Kunstgeschichte und Denkmalpflege ii (Die Kunstdenkmäler des Rheinlandes Beiheft 20), Düsseldorf 1974, 35-48; Arnold Wolff, 'Chronologie der ersten Bauzeit des Kölner Domes 1248-1277', Kölner Domblatt 28/29 (1968), 9-229, in het bijzonder 23-75: 'Erster Teil. Die Fundamente'; haslinghuis/peeters, 162-165; J. Mertens, 'Quelques édifices religieux à plan central découverts récemment en Belgique', Genava 11 (1963), 141-161, met name 150-153, fig. 9; Dez., 'Enkele resultaten van het oudheidkundig onderzoek in Noord-Oost-Brabant', Mededelingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Leuven 2 (1962), 115-139, met name 134-139 en afb. 15-16: de Sint Pieterskerk te Leuven.
3.Opmetingstekeningen Bureau H.E. Teering, bladen no. 1 en 2, 14 en 24 november 1975 (get. J. Meijs), met bijbehorende fotoserie.
4.Mosmans 1931, 91, afb. 45 op p. 90 en afb. 46 op p. 92.
5.Mosmans 1931, afb. 24 op p. 45 en afb. 26 op p. 47.
6.Mosmans GA (schriftelijke nalatenschap of collectie Mosmans in het Gemeentearchief 's-Hertogenbosch).
7.Mosmans GA, doos 19 en bundel 28.
8.Mosmans 1931, 395; door Mosmans opgemeten en in december 1966 in tekening gebracht door architect P.H. van Kessel, Tekeningenarchief restauratiewerken St. Jan, nr. 1093.
9.Mosmans GA, doos 19, bundel 28.
10.Opmetingstekening van 14 oktober 1981, Restauratiewerken St. Jan.
11.Mosmans 1931, 386.
12.Ibid., 386 en n. 1, alwaar geciteerd uit A.G. Verheijen, Merkwaardigheden der stad 's-Hertogenbosch, 1840. Geïllustreerd en ingebonden manuscript, waarvan mosmans echter de bewaarplaats niet vermeldt. De ossehuidenlegende is hiervoren in het hoofdstuk over het bouwbedrijf behandeld.
13.Mosmans 1931, 126 bij ongenummerde afbeelding naar tekening van 24 september 1919. Vgl. ook afb. 102 op p. 167.
14.Mosmans 1931, afb. 258 op p. 432, foto van Pierre Weijnen, augustus 1919, waarvan ook een afdruk in Mosmans GA, doos 45, met de aantekening: 'Het kolombasement en een deel van het werk daarboven door den torenbrand van 1584 geschonden en verkalkt, hoofdzakelijk aan de zijde die op de foto zichtbaar is. De vormen der rondloopende banden en de vlakken der prisma's zijn omstreeks .... niet ingevuld met gips bijgemaakt, zoodat men de geleden brandschade aan den herhaaldelijk overgezwarten en overgeverfden sokkel bijna niet bemerken kon. Op de foto is het ogenblik vastgelegd, dat de gipsopvullingen zijn weggeslagen. Voor dat gipsboetseersel nu nieuwbehakte steenstukken in de plaats gesteld. Ook bleek dat vloerpeil in 1584 nog lager was dan thans, het verbrandde ook onder huidig peil'. Op dezelfde manier werd in de Lieve Vrouwekerk van Antwerpen na de brand van 1533 met gips gewerkt.
De heer J.A.M. Boumans, hoofdopzichter van de restauratiewerken van de Sint Jan, heeft de afwijking van de te-loodstelling der vieringpijlers gemeten (schema 7 april 1976). De zuidwestelijke staat het verste uit het lood, zuidoostwaarts: + 5 cm aan de oostkant, -9½ cm aan de noordkant. Bij de drie overige is de grootste afwijking + 1½ cm en -2¾ cm. Zie hierover en over het loshangen van de vieringbogen verder bij de beschrijving van de vieringpijlers en de middentoren.
15.Mosmans 1931, afb. 81 op p. 135.
16.Smits 1912, 332-333. Over bisschops- en kanunnikengraven: Schutjes II, 1872, 113 en IV, 1873, 249-267.
17.Mosmans 1931, 543. In het Kerkarchief een mapje met een aantekening van J. Mosmans getiteld 'Grafkelders en zerken, 28 en 29 december 1925 ontgraven in de Sacramentskapel' met een plattegrondschets. Op 0,80 m afstand vanaf de tweede inwendige noordelijke contrefort (geteld uit het westen) bevonden zich naast elkaar, in de west-oost-as van de kerk, twee grafkelders gevuld met puin, zand en beenderen. Op 30 december zijn zij volgestort. De noordelijke meet 2,60 bij 1,50 m, de zuidelijke 2,78 bij 1,45 m. In de laatste werd een koperen muntje gevonden waarop 'Stad Utrecht 1791', door Mosmans in het mapje gedeponeerd en daar bewaard. De kelders waren overdekt door zerken welker bovenkant 30 cm onder de tegenwoordige kerkvloer lag. Op de noordelijke kelder een grote zerk helemaal ruw gekapt, met dookgaten, en een zerkfragment (Otto van Malsen, overleden 1534). Een Otto van Malsen stichtte in 1512 een gedachtenismis in deze kapel, te houden op 19 mei (Van Dijck 1973, 162). Op de zuidelijke kelder lag een zerkfragment (Van Daasdonck, overleden 1721) en het driekwartdeel van een zerk ter gedachtenis van Gerardus van Eijck (overleden 1532), verplaatst naar bij de ingang van het zuidtransept.
Op 1 februari 1926 kwam even tevoorschijn, midden in de meest oostelijke rechte travee, een deel van een zerk, 15 cm onder de tegenwoordige vloer, met het helmteken van een wapen: een naar links gewende ram, een zerk die in 1982 opnieuw te voorschijn kwam en de vroedschap Rutger Tulleken bleek te memoreren. Deze behoorde tot de eerste, in 1642 toegetreden protestantse leden van de Lieve Vrouwe Broederschap.
18.KA, Quohier der Graftsteden 1752, 1753 en 1755; Legger van graven en grafkelders 1779; idem 1804-1805.
19.H.L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland, Lochem 1970, 124; Smits 1912, IV.
20.Smits 1912, IV.
21.F.J. van Lanschot, 'De ontmanteling, de watervrijmaking en wat er zooal verder geschiedde', 's-Hertogenbosch 1185-1935 (gedenkboek), 's-Hertogenbosch 1935, 157-189.
22.L.c., 165.
23.Mosmans 1931, 474.
24.KA, Rekeningen van de Rentmeester van St. Jan 1629/30, f 91r.
25.Rek. 1642/43, f 89v-90r.
26.Rek. 1650/51, f 88r.
27.GA, Alfabetisch Register Stadsresolutiën, 1680, f 38.
28.KA, Rekeningen van de Rentmeester van de Kerken en Kapellen der Stad 1694/95, f 58r.
29.Rek. 1697/98, f 94r.
30.Rek. 1711/12, f 109v-110r.
31.Rek. 1716/18, f 129r.
32.Rek. 1716/18, f 127 (deze post 1719 gedateerd).
33.GA, Stadsresolutiën 1723, f 335v.
34.Rek. 1734/35, f 97.
35.Rek. 1740/41, f 96r.
36.Rek. 1751/52, f 67v en 68v.
37.Smits 1912, V.
38.Ibid.
39.Rek. 1755/56, f 105r.
40.Rek. 1757, f 88v-89.
41.GA, Stadsresolutiën 1768, f 42r.; Brieven en Rapporten 1768 (a 295).
42.GA, Brieven en Rapporten 1768 (A 295); Extract uit de Resolutiën van de Ed. Mog. Heeren Raaden van Staate, 6 sept. 1768.
43.Smits 1912, VI.
44.Rek. 1769/71, f 112v-113v.
45.Rek. 1770, f 124r-129v.
46.Rek. 1771, f 84r.
47.Rek. 1771, f 129r-131r.
48.Rek. 1786, f 86r.
49.Rek. 1788, f 64.
50.Rek. 1790, f 77; Rek. 1791, f 78r.; Rek. 1792, f 78r.; Rek. 1793, f 79v.; Rek. 1794, f 79r.; Rek. 1795, f 79r.
51.Rek. 1798, f 85r.
52.Rek. 1799, f 85r, f 88r.
53.Rek. 1805, f 49v- 50v.
54.Smits 1912, VI.
55.Rek. 1823, f 4r. Voorts 1400 blauwe hardstenen plavuizen voor deze kapel, ten bedrage van ƒ 1.022,-; ƒ 412,825 aan P. Neefs, Mr. Steenhouwer, voor het leggen van de nieuwe vloer en het stellen van den altaar. Ibid., f 11v.
56.Smits 1912, VII, Ms. Martini.
57.Rek. 1834, f 23; Rek. 1838, f 17; Rek. 1839, f 17-18; Rek. 1840, f 20; Rek. 1843, f 20; Rek. 1846, f 18. In het Kerkarchief bevindt zich een verslagje over de vergadering van het kerkbestuur op 16 juni 1839. Goedgevonden wordt te beginnen met het leggen van een nieuwe vloer in het hoogkoor tussen communiebank en hoogaltaar. De oude stenen moeten in de kleine kapellen gelegd worden en nevens het groot koor (in de omgang dus). Er wordt gebruik gemaakt van overhoeks gelegde witmarmeren en blauwe hardstenen plavuizen binnen een hardstenen band. De trappen van het hoogaltaar had men in 1838 te groot gevonden, in 1839 worden zij ingekort door het overtollige af te breken.
58.Zie hoofdstuk 13, bij de koorbanken, p. 351.
59.Smits 1912, VII-VIII.
60.Opmeting Restauratiewerken Sint Jan (Bouwloodsen), 21 juli 1980, door H. van Laarhoven.
61.Van de Laar 1980, 138 en n. 10.
62.J. van Brabant, Rampspoed en Restauratie. Bijdrage tot de geschiedenis van de uitrusting en restauratie der Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, Antwerpen 1974, 11-12 en 200.
63.In het schip werden de vierkante pijlerfunderingen van de romaanse kerk in Doornikse kalksteen en Balegem-steen gevonden, met resten van de bijbehorende leisteenvloer, iets minder dan 1½ m onder het huidige vloerpeil.
64.Zo in de leggers van 1755, 1779 en 1805. Zie noot 18.
65.Verslag Waarnemingen Sint Janskerk, tussen 1 en 5 februari 1982 en op 10-11 maart 1983 uitgevoerd door E. Nijhof en H.L. Janssen (Dienst Gemeentewerken 's-Hertogenbosch).
66.Haslinghuis/Peeters, 165, fig. 24 en 45.
C. Peeters, 'De Sint Janskathedraal 's-Hertogenbosch' (1985) 169-180